Voorkruipen in de rij
Er zijn verschillende manieren om het slechtste in mij naar boven te halen, maar veruit de snelste en gemakkelijkste is voorkruipen in een rij. Op mij hebben mensen die voorkruipen dezelfde uitwerking als kopschoppers en dierenbeulen.
Omdat het zoveel met slinksigheid te maken heeft. Het is stiekem. Ik trek dat niet. Pas op, mijn territoriumdrift is niet zodanig dat ik helemaal nooit iemand voor wil laten. Als ik iemand zie met alleen een doosje tandenstokers in de hand, terwijl ik twintig kubieke meter aan boodschappen voortduw, ben ik ruimhartig genoeg om te zeggen: “Kom maar even voor, hoor.” Tegenwoordig vraag ik er wel even bij of dat alles is wat ze hebben, want het is me ook al eens overkomen dat een vrouw dankbaar een meter opschoof, om vervolgens haar man te wenken die wel veertig kubieke meter vooruit te schuiven had.
Met d'r dubbelpak Libresse
Zojuist gebeurde het weer. In de kassarij bij Kruidvat. Kruidvat is zo ontworpen dat elke rij langs tachtig aanbiedingsmanden én een gedeelte van het assortiment dient te slalommen, wat die winkel tot een walhalla voor voorkruipers maakt. Een vrouw van een jaar of zestig, eruitziend alsof de vraag van de dag was welk sausje ze ’s avonds over de spruiten zou schenken, stond in een mand met de inlegkruizen van deze week te rommelen. Ik zag ook dat ze een dubbelpak voor iemands hand weggriste. Vervolgens ontdekte ik dat dit soort voorkruipers zich razendsnel kan verplaatsen. Fervente Harry Potter-lezers zouden het verdwijnselen en verschijnselen noemen. Ineens, ik keek denk ik een honderdste van een seconde op mijn horloge, stond ze voor me. Met de blik neutraal opzij. En d’r dubbelpak Libresse.
Zojuist gebeurde het weer. In de kassarij bij Kruidvat. Kruidvat is zo ontworpen dat elke rij langs tachtig aanbiedingsmanden én een gedeelte van het assortiment dient te slalommen, wat die winkel tot een walhalla voor voorkruipers maakt. Een vrouw van een jaar of zestig, eruitziend alsof de vraag van de dag was welk sausje ze ’s avonds over de spruiten zou schenken, stond in een mand met de inlegkruizen van deze week te rommelen. Ik zag ook dat ze een dubbelpak voor iemands hand weggriste. Vervolgens ontdekte ik dat dit soort voorkruipers zich razendsnel kan verplaatsen. Fervente Harry Potter-lezers zouden het verdwijnselen en verschijnselen noemen. Ineens, ik keek denk ik een honderdste van een seconde op mijn horloge, stond ze voor me. Met de blik neutraal opzij. En d’r dubbelpak Libresse.
Kuttekop
Dat is het punt waarop het ‘klik’ zegt in mijn hoofd. Zoveel schijnheiligheid, daar kan ik met mijn verstand niet bij. Idioten moet je met hun eigen wapens bestrijden. Dus. Omdat ik een hekel heb aan de uitdrukking ‘hebben we háást?’, informeerde ik of ze wellicht haar bril thuis had laten liggen. Dit, en mijn letterkettinkje met ‘conasse’ - 'kuttekop' in het Frans - leidden tot de volgende conversatie:
Dat is het punt waarop het ‘klik’ zegt in mijn hoofd. Zoveel schijnheiligheid, daar kan ik met mijn verstand niet bij. Idioten moet je met hun eigen wapens bestrijden. Dus. Omdat ik een hekel heb aan de uitdrukking ‘hebben we háást?’, informeerde ik of ze wellicht haar bril thuis had laten liggen. Dit, en mijn letterkettinkje met ‘conasse’ - 'kuttekop' in het Frans - leidden tot de volgende conversatie:
Vrouw, zich in vooraf verzet alvast vastgrijpend aan een rek, ondertussen turend naar mijn ketting: “Nee Co-nas-suh”,dat heb ik niet.” Waarschijnlijk dacht ze dat ik zo heette.
Ik, kans ruikend op een aangename spraakverwarring: “U hoeft niet te gaan schelden, hoor.”
V: “Ik scheld niet! Dat doe ik niet!”
Ik: “Jawel. U heeft mij zojuist uitgescholden. Dat is heel onbeleefd.”
V: “IK onbeleefd?!" Wirwar van afkeurend gepruttel.
Ik: “Ik voel me heel erg gekwetst door u nu. Ik begrijp niet waar ik dat aan verdiend heb.”
V: “Waar héb je.. wat bedoe… ik weet van niks!” Nog meer gepruttel en woest gesnuif.
Ik: “Ik sta keurig in de rij te wachten, en dan stormt u ineens naar voren en begint me uit te maken voor alles wat lelijk is. Dat is niet netjes hoor, mevrouw.”
Met een half oog zag ik dat de kassa inmiddels leeg was, en zij op mij gefixeerd. Tijd om er een einde aan te maken dus.
Ik, mandje op toonbank zettend: “Ah, mooi, ik ben al aan de beurt. Nog een fijne dag, mevrouw.” Tegen degene achter de vrouw: “Komt u anders maar even voor hoor, meneer. U heeft toch niet zoveel. Kunt u even opzijgaan, mevrouw? Anders kan meneer er niet bij. Ja, dank u.”
Ik wil maar even zeggen: bij elke idioot maak ik er tegenwoordig een feestje voor mezelf van. En hoe achterlijker, hoe meer slingers ik ophang.
Lees ook de vorige columns van Daniëlle!
Daniëlle de Mol Moncourt (1969) geniet ervan met een knipoog naar dagelijkse dingen te kijken.
Ze is moeder van twee hevig puberende zonen - waarbij ze die knipoog meer dan hard nodig heeft -, schrijfster en journalist. Buiten dat houdt ze van sporten, heeft ze een hardnekkige chocoladeverslaving en wijst ze een lekker wijntje ook niet af.
In haar columns observeert ze mensen, de dingen die ze doen en waarom ze dat doen. Wat drijft ze? Een enorm gebied dat haar verbeelding steeds weer opnieuw prikkelt.
Over haar sportavonturen schrijft ze op haar blog serendipityddmm.blogspot.com.