Applaus. Een raar fenomeen.
Mijn medestudenten in de collegezaal maken helemaal geen aanstalten om te applaudisseren. Integendeel. Nog voor de goede man achter zijn katheder uitgesproken is, heeft het grootste deel zijn tas al ingepakt en staat op. Enerzijds blij omdat ik mezelf niet ontzettend voor lul heb gezet door als enige te gaan klappen, anderzijds een beetje beschaamd tegenover de spreker dat iedereen al voortijdig klaar is voor vertrek, pak ook ik mijn tas in. Applaus. Een raar fenomeen. Ik ben echt niet zo'n hysterisch klapvee-type. Het is niet zo dat ik voor alles en iedereen mijn handjes op elkaar gooi. Een concert bijvoorbeeld, moet echt goed zijn wil ik ervoor klappen. Er is denk ik een andere verklaring voor de hierboven beschreven 'reflex': de sportschool. De eerste keer dat ik meedeed aan een groepsles in de sportschool, was ik stomverbaasd toen aan het einde iedereen begon te klappen richting instructeur. Klappen, hoezo? Die drill-instructor heeft er zojuist voor gezorgd dat jij hier met een knalrode kop, in je onooglijke sportoutfit voor te veel spiegels staat en je de komende drie dagen niet meer normaal de trap op kunt lopen. Moet je daarvoor klappen? Bovendien: het is toch gewoon zijn werk? Ik zou toch raar opkijken, wanneer de kinderen aan wie ik lesgeef mij aan het einde van de dag trakteren op spontaan applaus. Natuurlijk heb ik ook wel eens bedacht dat het geklap bedoeld is als een soort 'applaus voor jezelf'. Maar ook dat idee staat me tegen. Ik vind het niet bepaald applauswaardig, zoals ik er na zo'n sportles bijsta. Daarbij lever ik nooit een uitzonderlijke prestatie en ga mee met de middenmoot. Een kick krijg ik er ook niet van, van het in ontvangst nemen van mijn eigen applaus. En nee, het voelt ook niet als een ontlading: 'Yes, Martine! Dat heb je weer lekker gedaan! Klapperdeklap!' Toch doe ik nog elke keer mee: na iedere sportles gaan mijn kleffe zweethandjes weer op elkaar. Maar waarom? You tell me! |