Deel je mening: In dubio of niet?
Met hart en ziel zet Joyce zich in voor haar werk: undercoveracties opzetten voor de politie. Ze heeft al het een en ander aan ellende tijdens haar werk meegemaakt, waardoor haar chef vindt dat het tijd is voor een rustige en makkelijke opdracht.
Ze moet contact zoeken met een man genaamd Thomas, wiens vrouw sinds enkele weken vermist is. Het vermoeden van de recherche is dat ze niet vermist is, maar vermoord. Ze komen echter niet verder met het onderzoek, omdat Thomas volhoudt dat zijn vrouw een eind aan de relatie heeft gemaakt en met de noorderzon is vertrokken. Hun laatste kans is een undercoveractie, waarin Joyce het vertrouwen van Thomas moet winnen om meer informatie over de mogelijke moord te verkrijgen.
Thomas blijkt een knappe, charismatische man en tussen hem en Joyce klikt het al snel. Na twee weken weet ze twee dingen: Thomas weet niks van de vermissing van zijn vrouw en ze is hopeloos verliefd op hem. Dat stelt haar uiteindelijk voor een onmogelijke keuze: werk of liefde. Joyce kiest voor de liefde en neemt ontslag bij de politie.
Een geweldige tijd breekt aan, maar langzamerhand begint Joyce te twijfelen aan Thomas' oprechtheid. Een achteloze opmerking, een oogopslag, een plotselinge uitval naar iemand lijken de echte Thomas te onthullen. Als ze erachter komt dat een vriendin van Thomas' vrouw ook spoorloos verdwenen is, slaat de angst pas echt toe bij Joyce. Ze weet dat er maar één kans is om hem als moordenaar de ontmaskeren: ze moet heel dicht bij hem blijven, hoe gevaarlijk dat ook is...
Voorpublicatie
Mijn hart klopt sneller als hij dichterbij komt, maar hij mag er niets van merken. Rustig blijven, rustig ademhalen. Dit gaat goed, dit zal heel goed gaan, je hebt het al zo vaak meegemaakt, zeg ik tegen mezelf. Let niet op hem, kijk om je heen, doe alsof hij niet interessant is. Alsof hij maar een onderdeeltje van het hele spel is, niet degene om wie het draait.
Ik loop naar het raam. De kamer is klein, goedkoop. Ondanks de dubbele ramen hoor ik vlakbij de snelweg. Een paar stoere bomen trotseren de uitlaatgassen en zorgen er meteen voor dat ik die snelweg, met alle mensen die naar hun bestemming razen, niet zie. In de verte komt een vliegtuig aan, dat straks niet ver van dit hotel op het vliegveld zal landen. Een troosteloze omgeving. Langzaam trek ik de gordijnen dicht, hoewel er niemand is die hier naar binnen kan kijken. Het gaat om het idee. Ik slik. Hoe kunnen mensen hier slapen? Het ruikt muf, met een zweem van agressief schoonmaakmiddel dat de meest ranzige plekken die hier ontstaan, zal doen verbleken. Een sleazy room, zouden ze in Amerika zeggen. Niet veel meer dan een keihard tweepersoonsbed, een wrak kastje en een scheefhangend lampje aan de muur. Een ouderwetse televisie hangt in een hoek, zo’n bakbeest dat niemand meer in zijn woonkamer zou willen hebben. Op de vloer liggen grauwe tapijttegels die makkelijk vervangen kunnen worden als er vlekken op komen. Op de muur een ondefinieerbaar behang. Het kan mijn aandacht niet vasthouden.
Het gaat nu niet om de kamer, het maakt niet uit hoe die eruitziet. Het gaat erom dat dit hotel makkelijk te bereiken en vooral ook heel makkelijk en ongezien weer te verlaten is. Niemand let hier op je, behalve de man die nu voor me staat en me van top tot teen observeert. 'Dat ziet er goed uit,' zegt hij langzaam, terwijl zijn ogen eindelijk de mijne zoeken als ik me omdraai en hem aankijk. 'Vind je ook niet' vraag ik. Onnodig, want ik zie aan zijn gezicht dat hij tevreden is. Ik weet alleen niet waar hij tevreden over is. Over hoe ik eruit zie? Over hoe de zaken gaan? Hij blijft me aankijken, onderzoekend. Een zachte glimlach speelt om zijn lippen. 'Zullen we dan maar?' vraagt hij, terwijl hij naar het bed loopt.
Hij pakt de tas – een simpele zwarte sporttas die iedereen onderweg naar de sportschool bij zich zou kunnen hebben – van het matras en ritst die dicht. 'Weet je zeker dat je het niet wilt controleren?' vraagt hij aan me. 'Of neem zelf wat, voor de lol. Er is genoeg.' Ik glimlach, weet dat hij me test. Nu moet ik laten zien wat ik waard ben. 'Ik ben ervan overtuigd dat het eersteklas spul is. En jullie zullen het toch niet in je hoofd halen ons te belazeren?' Ik laat bij die laatste zin mijn stem wat donkerder klinken. Het heeft effect. Ik zie dat zijn glimlach verdwijnt wanneer hij de tas oppakt. 'Dat zou een grote fout zijn, dat weet ik. Hier, neem dit mee. Als teken van goed vertrouwen.' Hij opent de sporttas en haalt het in bruine tape gewikkelde pak eruit. 'Op onze zaken. We hebben tenslotte iets te vieren.'
Ongemerkt haal ik diep adem, omdat dit het moment is waar alles om draait. Wanneer ik iets wil zeggen, zie ik boven op het geld in de sporttas een wapen liggen. Ik aarzel, maar er komt geen beter moment dan dit. Ik moet het nu doen. Nu, of nooit. 'Ja,' zeg ik. 'Jammer dat we geen champagne hebben.' Hij kijkt me aan, lijkt verbaasd. 'Champagne?'
'Om het te vieren. Het lijkt me dat we een mooie deal hebben.'
Door mijn luchtige manier van praten lijk ik zijn twijfel weg te nemen. Waarom hoor ik niets? Een zacht geluid op de gang, iets wat me zegt dat ze in aantocht zijn, of in ieder geval in de buurt. Ik heb het afgesproken teken toch gegeven? 'Ja, natuurlijk moet het gevierd worden.' Hij kijkt me aan en ik hoor een zachte aarzeling in zijn stem. Merkt hij soms iets aan me? Is het vreemd wat ik heb gevraagd, of is hij gewoon scherper dan ik verwachtte? Hij kijkt om zich heen en dan lijkt de aarzeling verdwenen, want een charmante glimlach speelt om zijn lippen als hij zijn blik weer op mij richt.
'Maar dit lijkt me nauwelijks de omgeving om iets te vieren. Misschien kunnen we beter een andere plek zoeken. In ieder geval ergens waar het gezelliger is dan deze kale kamer.' Ik knik, pak de stapels geld van het bureautje en prop ze in een zwarte boodschappentas die ik bij me heb. Hij houdt me nauwlettend in de gaten, en als ik hem de boodschappentas geef, krijg ik de zwarte sporttas van hem. Even houdt hij mijn hand vast en kijkt me diep in de ogen. 'Ik weet zeker dat wij prima zullen samenwerken. We gaan veel verdienen. Enorm veel.' 'Dat was ook de bedoeling,' zeg ik koel. Ik moet vol blijven houden, maar de mogelijkheid van een minder zakelijk afspraakje is kennelijk bij hem gewekt. Waarom hebben we dan ook zo’n stom codewoord als champagne afgesproken? Mannen onder elkaar kunnen dat misschien wel zeggen zonder enige bijbedoeling of verwachting, maar ik moet volgende keer echt iets anders gebruiken. Hij laat zijn blik nog een keer door de ruimte dwalen en loopt dan langzaam naar de deur van de kamer.
Ik hoor een bijna onmerkbaar gezoem, drie korte geluidjes achter elkaar, als een mobiele telefoon die op trilstand staat. Kennelijk hoort hij het ook, want onder het lopen gaat zijn hand even naar zijn rechterbroekzak. In een vloeiende beweging draait hij zich om. Ik zie dat zijn gezicht veranderd is, onherkenbaar veranderd. Zijn ogen staan koud, emotieloos.
'Ik wist het,' roept hij, terwijl hij de boodschappentas op de grond laat vallen en mijn keel met zijn rechterhand vastgrijpt. Door zijn gewicht en kracht deins ik achteruit. Mijn god, wat gebeurt er? Waar blijven ze? Wat doet hij met...? Ik klauw wanhopig naar zijn hand, die als een bankschroef om mijn keel klemt. Ik voel zijn nagels door mijn huid scheuren. Het meest beangstigende is zijn gezicht. In zijn ogen zie ik een bijna duivels genoegen als ik naar adem snak. 'Smerig wijf. Je weet toch wat we met verraders doen?' sist hij. Uit alle macht probeer ik los te komen. Zijn linkerhand gaat naar zijn rug, waar ongetwijfeld een pistool in zijn broeksband gestoken zit, maar hij heeft hem weer nodig om mij in bedwang te houden.
Terwijl ik worstel, probeer ik krampachtig adem te halen, maar het is alsof ik alleen de laatste restjes lucht uit mijn longen kan persen – er komt niets meer in. Hij heeft me naar achteren gedreven en mijn krachten zijn nu zo ver weg, dat ik over een stoel val. In die fractie van een seconde heb ik een teug lucht kunnen nemen, die mijn ergste paniek doet wegvloeien.
Ik hoor gestommel op de gang en snelle voetstappen. Er wordt geschreeuwd, maar ik hoor niet wat. Inmiddels heeft hij mij weer stevig vast, en kan ik geen kant op nu ik half over een stoel tegen de muur aan hang. Mijn rechterhand schuurt met de palm over het behang, waarom weet ik niet. Ik moet houvast hebben, dus zet ik mijn nagels in het behang. Ik voel ze breken. Radeloos kijk ik, vanuit mijn ooghoek, naar de deur, daar waar het geluid vandaan komt. Daar waar de redding vandaan zal komen. 'Ze komen niet op tijd,' zegt hij alsof hij mijn gedachten raadt en een belofte uitspreekt. 'Ze weten niet wat ze tegenkomen op de gang.'
Hij hangt voorovergebogen tegen me aan, zijn hoofd ter hoogte van mijn borstkas, en kijkt omhoog. Ik zie dat zijn ogen weggedraaid zijn, bijna alsof hij in een soort extase verkeert, terwijl hij mij wurgt. Of verbeeld ik me dat? Ik weet het niet meer. Het interesseert me ook niet meer. Als dit het einde moet zijn, laat het dan maar. Ik voel mijn armen krachteloos worden en daarna langzaam mijn hele lichaam. Ik zak in elkaar, als ook mijn benen het opgeven. Zelfs nu ik niets meer kan doen, blijft zijn kracht onverminderd. Ik wil niet eens meer proberen adem te halen. Het is wel goed zo. Laat mij maar gaan...
kijk voor meer informatie op:
www.lebowskipublishers.nl
www.evanoorlander.nl
WIN!
Vrouw.nl mag enkele boeken van Eva Noorlander In Dubio weggeven. Het enige dat je hiervoor hoeft te doen, is je aan te melden en jij wint het boek en jouw recensie op vrouw.nl!
Mail je aanmelding naar boekenclub@vrouw.nl, vermeld "In Dubio" als onderwerp en zet in het mailtje tevens je naam, adres en gebruikersnaam op Vrouw.nl. Zonder geregistreerde gebruikersnaam kan je helaas niet meedoen! Slechts één deelname per adres wordt geaccepteerd. Deze prijsvraag loopt tot maandag 16 juni 09.00 uur.