Move over, bitches!
Het moge duidelijk zijn: van die onthaasters, ik heb er een hekel aan. Ik heb het niet over lekker relaxte mensen met een hoop innerlijke rust - een staat waarin ik nog altijd eens hoop te geraken -, maar de passiefagressieve variant daarvan: het “de wereld hoort eigenlijk in mijn tempo te draaien”-type.
Dat is begonnen toen mijn kinderen nog klein waren en op de basisschool zaten. Die was gevestigd in een voormalig klooster en de klas bevond zich op de bovenste verdieping, waardoor bij het ophalen alle ouders als een mierenkolonie naar boven uitwaaierden, alle etages langs. Tuurlijk was er altijd wel zo’n überrelaxt geval dat zijn éénjarige zelf de trap op wilde laten klimmen, want je moet kinderen leren alles zelf te doen. Fijn, maar niet in mijn tijd. Ik wilde ook graag voor het avondeten bij mijn eigen kind aankomen, en niet een eeuwigheid tegen de klauterende kont van andermans koter aan zitten kijken. Want passeren, ho maar. Onmogelijk; de volle breedte en beide leuningen moeten worden benut. Bij het vragen van “sorry, mag ik er even langs?”, kreeg ik woedende blikken toegeworpen en een luidkeels, vermanend uitgesproken “tut tut, hebben we háást?” naar m’n hoofd. Dat zeg je als iemand op de stoep gaat zitten poepen omdat de rij voor het toilet te lang is. Niet als je er even langs wilt op een trap.
Heb je nog de familie die samen op stap is. Deze mensen zijn op een uitje, en daar moet ten volle van worden genoten. Dan wordt er niet gelopen, maar gekuierd. Héél langzaam gekuierd. Allemaal naast elkaar, want dat is zo lekker gezellig. Hier wordt ook de volle breedte benut, en wel van de stoep. Liefst staan ze om de haverklap abrupt stil om in hun tas te rommelen - “Jáááháán! Heb jij de autopapieren of heb ik die meegenomen?” - of om van het uitzicht te genieten - “Kijk! Een kerktoren! Pak de camera! Wie heeft ‘m? Tante Annie heeft ‘m. O. Annie! Annie! Zoek eens in die hutkoffer van je!”. Dit veroorzaakt een kettingbotsing van achteropkomende mensen omdat het gekuier sowieso al tot een file heeft geleid. Ook heel tof als het regent, want dan heb je buiten onvrijwillig lichamelijk contact tevens een paraplu in je oog.
"Zou het hier zijn?"
Waar ik pas echt bloednerveus van word: mensen in de auto voor je die naar de weg aan het zoeken zijn. Je hebt het al door vanwege het tergende tempo - dat kan alleen een bejaarde of een zoeker zijn. Als je dan van die omhooggerichte van links-naar-rechts-blikken ziet, weet je het zeker: nu mag mijn aandacht geen seconde verslappen, want de rest van het wegverkeer bestaat niet meer in het hoofd van de zoeker. Alleen de bestemming telt. Even zelf opzij kijken kan niet, omdat tijdens het zoeken een bloedgang van toch zeker 10 km per uur wordt aangehouden en dan is het nog vaak te hard om goed te kunnen zien. Zelfs met voldoende afstand is dat linke soep, omdat ook hier - “Zou het hier zijn? Ja! O nee. Toch niet” - het rempedaal niet bepaald geaaid wordt. En doen ze dat wel, dan ook volcontinu. Van die voortdurend opflikkerende remlichten, ik krijg er de zenuwen van.
Kan ik het helpen dat ik dan om geen neurotisch wrak te worden kanaliseer door al die langzaamaan-acties te vervloeken en alleen nog maar move the fuck over, bitches denk? En van de weeromstuit denk ik dat dan ook nog heel snel.
Daniëlle de Mol Moncourt (1969) geniet ervan met een knipoog naar dagelijkse dingen te kijken. Ze is moeder van twee hevig puberende zonen - waarbij ze die knipoog meer dan hard nodig heeft -, schrijfster en journalist. Buiten dat houdt ze van sporten, heeft ze een hardnekkige chocoladeverslaving en wijst ze een lekker wijntje ook niet af. In haar columns observeert ze mensen, de dingen die ze doen en waarom ze dat doen. Wat drijft ze? Een enorm gebied dat haar verbeelding steeds weer opnieuw prikkelt. Over haar sportavonturen schrijft ze op haar blog serendipityddmm.blogspot.com.