18 dingen die je herkent als je in the middle of nowhere bent opgegroeid

Vrije tijd door Sabine

Je ouders hadden ooit het fantastische besluit genomen om op het platteland te gaan wonen, buiten de beschaving waar je dichtstbijzijnde buurvrouw Mevrouw Bertha was die in het weiland voor je huis liep te grazen. 
 
Als klein kind had je het best wel naar je zin om die uitgestrekte groene wijde waar je woonde. Je kon de meest geweldige boomhutten om de hoek maken en je hoefde bijna niet uit te kijken voor auto’s in de woonwijk. Maar toen je wat ouder werd, werd dat ver weg wonen wat lastiger. Ben jij in the middle of nowhere opgegroeid? Dan weet jij alles van de volgende dingen:
 
1. Jij had als een van de eerste kids uit je klas je rijbewijs. De benenwagen was jij na 18 jaar meer dan zat. Jij wilde ook weleens in een wat korter tijdsbestek in het centrum zijn. 
 
2. In de loop der jaren heb jij een flink stel kuiten ontwikkeld. Geen wonder, jij trapte elke dag fanatiek op je tweewieler naar school. En dan hebben we het niet over maar een paar kilometer… 
 
3. Jij was vaak degene die naar je vriendinnen toeging. Ja, jij was dat grote eind fietsen ‘wel gewend’.  Dat het voor jou net zo ver was naar hen als van hen naar jou, werd door je vriendinnen nog weleens achterwege gelaten. 
 
4. Je basisschool was al heel wat kilometertjes van je verwijderd. Pas toen je naar de middelbare school ging, besefte je je pas wat ver was.
 
5. Jij zette je wekker aanzienlijk eerder dan je klasgenoten. Wanneer je klasgenoten rond 7 uur nog op een oor lagen, zat jij al op de fiets om op tijd op school te zijn voor het eerste uur. 
 
6. In de winter stond jij altijd lang wortel te schieten bij de bushalte. Die bus ging natuurlijk maar een keer per uur naar het gehucht waar jij in woonde. Als je tenminste al het geluk had dat er een bushalte in je woonplaats was. 
 
7. Jij bent regelmatig de discussie met je ouders aangegaan waarom je niet wat dichterbij de beschaving kon wonen. Een discussie die jij altijd vurig startte, maar nooit won. 
 
8. Jij werd als eerste van de telefoonboom gebeld als er een les uitviel. Erg jammer dat je op dat tijdstip toch al op de fiets zat. Kon je mooi de volgende bellen dat-ie wel lekker in z’n nest kon blijven liggen. 
 
9. Je mocht nooit in het donker naar huis fietsen. Je vriendinnetjes daarentegen die wel dichtbij de stad woonden, mochten gewoon in het donker naar huis. 
 
10. Op je verjaardag stond je telefoon roodgloeiend. Niet omdat al je vriendinnen je op je verjaardag wilden verblijden met een telefoontje, maar omdat niemand de weg naar je huis wist te vinden.
 
11. Wanneer jij met je klas een stuk moest fietsen voor een of andere excursie, was jij altijd degene die dat deed zonder te mopperen. Je klasgenoten hapten na 4 kilometer al naar lucht, maar jij had de vaart er goed in. 
 
12. Wanneer het ’s ochtends bleek te regenen, wilde jij het liefst je dekbed weer over je hoofd slaan. Door de regen fietsen, is voor niemand leuk. Maar 10 kilometer door de regen fietsen is nog minder leuk. 
 


Bron
 
13. Jij kon nóóit eten bestellen. Elke bestelservice kwam met het bedroefde nieuws dat ze niet zo ver buiten het centrum afleverden. 
 
14. Naar de supermarkt gaan voor slechts een snack zat er voor jou niet in. Als je minstens 8 kilometer moet afleggen voor die Hamkaas, bedenk je je al snel. 
 
15. Boodschappen konden nooit op de fiets gedaan worden. Omdat jullie zo ver weg woonden, werd er vaak voor de hele week boodschappen gedaan. Die overvolle winkelkarren heeft voor heel wat spieren in je armen gezorgd. 

16. De boodschappen kar tijdens Kerstmis wilde je al helemaal niet vooruit duwen. Als het bij één boodschappenkar bleef...

17. Mensen gingen er altijd vanuit dat jij op een boerderij woonde. Dat je ouders niet werkzaam waren in de landbouw, ging er niet zomaar in.

18. Er werd nog weleens gedacht dat jij heel boers hoort te praten als mensen horen dat jij op het platteland woont. Nee hoor, jij spreekt prima ABN. 

Waar woon jij liever? Op het platteland of in de stad?